U prees uzelf gelukkig; wat is daarvan overgebleven? Want het is een feit: als het mogelijk was geweest, had u uw ogen uitgerukt om ze mij te geven. En nu zou ik uw vijand geworden zijn omdat ik u de waarheid zei? Zij ijverenvoor u, maar niet met goede bedoelingen. Zij willen u van mij vervreemden opdat u ijvert voor hen. Het is mooi als men altijd ijvert voor een goede zaak, maar dan ook altijd, en niet alleen als ik bij u ben.
Ga 4, 15-18

Raphaël Devillers
22-50
In deze passage kunnen we Paulus’ verdriet raden. Hij liet zich zeker zover meeslepen dat hij die Galaten "dom" noemde die het geloof dat hij hen had aangekondigd, opgaven. Maar diep van binnen heeft hij nog steeds zijn genegenheid voor hen: hij noemt ze "broers" en binnenkort zal hij ze herkennen als "zijn kinderen".
Hij lijdt aan hun verlies van genegenheid jegens hem. Hij herinnert hen aan zijn eerste bezoek aan hun huis tijdens zijn tweede reis na het Concilie van Jeruzalem (Handelingen 16:6). Terwijl hij van plan was naar het Westen te gaan, werd hij door een ziekte geïmmobiliseerd in het land der Galaten. Hij roept met ontroering het welkom op dat ze hem gaven: "Je zou je ogen hebben uitgestoken om ze aan mij te geven". Is dit een beeld om hun radicale toewijding uit te drukken of had Paulus last van purulente oftalmie? In ieder geval hebben de Galaten hem prachtig ontvangen en verzorgd.
Maar nadat hij vertrok, kwamen er enkele predikers die Paulus’ boodschap wilden rechtzetten. En ongetwijfeld hebben ze zijn persoon aangevallen, waarbij ze hem ervan beschuldigden geen deel uit te maken van de groep van Jezus' apostelen en dwalingen in het Evangelie in te hebben ingevoerd. Daarom herinnerde Paul vanaf de openingsaanspraak van zijn brief en verder nogmaals aan zijn titels. Hier schrijft hij met emotie: Denk aan de vreugde waarmee je vervuld was toen ik langskwam, en de gretigheid die je me liet zien toen ik er weerzinwekkend uitzag. En hij uit deze bewonderenswaardige kreet: "Ben ik je vijand geworden omdat ik je de waarheid vertel? ».
Veel apostelen en herders van onze gemeenschappen zouden in dezelfde geest kunnen zuchten. Ze worden gewaardeerd om hun vriendelijkheid, hun welsprekendheid, hun hulpvaardigheid. Maar als ze in naam van het Evangelie de inertie, het gebrek aan vrijgevigheid en inzet van de gemeenschap aan de kaak stellen, dan wordt er in de gelederen gemopperd. En sommigen besluiten zelfs om naar een andere dominee te gaan die hun slapheid zal strelen.
Een christelijke gemeenschap is niet gebouwd op sympathie en identieke overtuigingen, maar "op de waarheid van het Evangelie". En het verplicht tot "broederschap".
Raphaël Devillers
Luik
L’Apôtre accueilli puis délaissé