Bernard de Cock Zevende zondag van Pasen Christen in de samenleving Hand, 23,23-24,9
Hij ontbood daarop twee officieren en zei: “Houdt tweehonderd soldaten klaar om naar Caesarea te gaan en ook zeventig ruiters en tweehonderd slingeraars, op het derde uur van de nacht; en zorg voor rijdieren om Paulus daarop veilig bij de landvoogd Felix te brengen.” Ook schreef hij een brief van de volgende inhoud: “Claudius, Lysias aan de hoogedele landvoogd Felix: heil! Deze man was door de Joden gegrepen en werd al bijna door hen vermoord, toen ik met mijn troepen ter plaatse kwam en hem ontzette, omdat ik hoorde dat hij een Romein was. Daar ik te weten wilde komen, waarvan zij hem beschuldigden, heb ik hem voor hun Sanhedrin gebracht.
Marie-Ann de Cocker Zevende zondag van Pasen Zuiver geweten Hand, 24,10-27
Op een wenk van de landvoogd om te spreken nam Paulus het woord: “Wetend dat gij sinds vele jaren rechter zijt over dit volk, verdedig ik mijn zaak met goed vertrouwen. Gij kunt u ervan vergewissen, dat er niet meer dan twaalf dagen verlopen zijn sinds ik naar Jeruzalem opging om te aanbidden. Niemand zag mij in de tempel redetwisten of een volksoproer veroorzaken, evenmin in de synagoge of waar dan ook in de stad.
Jef Schoenaerts Dinsdag na de 7e zondag van Pasen Midden schaduw en duisternis Hand, 25,1-12
Na aankomst in zijn provincie reisde Festus drie dagen later van Caesarea naar Jeruzalem waar de hogepriester en de voornaamsten van de Joden hun aanklacht tegen Paulus bij hem indienden. Zij verzochten hem bij wijze van gunst, die ten nadele van Paulus bedoeld was, dat hij hem naar Jeruzalem zou laten komen. Zij beraamden alvast een hinderlaag om hem onderweg te vermoorden.
Jan Degraeuwe Woensdag na de 7e zondag van Pasen Was Festus zo correct? Hand, 25,13-27
Enkele dagen later kwamen koning Agrippa en Bernice in Caesarea en maakten hun opwachting bij Festus. Tijdens hun verblijf aldaar, dat verscheidene dagen duurde, legde Festus het geval van Paulus aan de koning voor met de woorden: “Felix heeft hier een gevangene achtergelaten tegen wie de hogepriesters en de oudsten van de Joden, toen ik in Jeruzalem was, een aanklacht hebben ingediend, met het verzoek hem te veroordelen.
Annemie Deckers Donderdag na de 7e zondag van Pasen Met Gods hulp houd ik stand Hand, 26,1-32
Agrippa zei tegen Paulus: ‘U hebt de gelegenheid uw zaak te bepleiten.’ Toen strekte Paulus zijn hand uit en verdedigde zich als volgt: ‘Gezien alle beschuldigingen die de Joden tegen mij inbrengen acht ik mij gelukkig dat ik me vandaag voor u, koning Agrippa, mag verdedigen. U bent immers uitstekend op de hoogte van alle strijdvragen met betrekking tot Joodse zeden en gewoonten. Daarom vraag ik u mij welwillend aan te horen.
Anton Milh Vrijdag na de 7e zondag van Pasen Een boot in de storm Hand, 27,1-44
Toen ons vertrek naar Italië was vastgesteld, droeg men Paulus en enkele andere gevangenen over aan Julius, een centurio van de cohort Augusta. Wij gingen aan boord van een Adramytteens schip dat de havens langs de kust van Asia zou aandoen, en voeren weg; in ons gezelschap bevond zich Aristarchus, een Macedoniër uit Tessalonica. De volgende dag gingen we in Sidon aan land. Julius was zo welwillend Paulus toe te staan zijn vrienden op te zoeken en hun goede zorgen te genieten.
Marcel Braekers Zaterdag na de 7e zondag van Pasen Groot Nieuws Hand, 28,1-15
Toen we eenmaal in veiligheid waren hoorden we dat het eiland Melite heette. De inheemse bevolking behandelde ons buitengewoon welwillend: wegens de kou en de stromende regen legden ze een vuur aan en haalden ons er allemaal bij. Paulus pakte een armvol takken en gooide die op het vuur, maar door de hitte kwam er een adder uit tevoorschijn, die zich vastbeet in zijn hand.