Raak niet aan onze winst

Antoinette Van Mossevelde
Maandag na de zesde week van Pasen

Raak niet aan onze winst
Hand, 19,21-40

Na al deze gebeurtenissen vatte Paulus het plan op om over Macedonië en Achaïa naar Jeruzalem te reizen. “Wanneer ik daar geweest ben,” zei hij, “moet ik ook Rome bezoeken.” Hij zond twee van zijn medehelpers, Timóteüs en Erastus, vooruit naar Macedonië en bleef zelf nog een tijd in Asia. In die tijd werd de Weg aanleiding tot grote opschudding. Een zekere Demétrius namelijk, een zilversmid die zilveren Artemistempeltjes maakte, verschafte daarmee aan de vaklui ruime verdiensten.

Hij riep dezen en al wie verder in dat bedrijf werkzaam waren, bijeen en zei: “Mannen, gij weet dat onze welvaart van dit bedrijf afhangt, maar gij ziet en hoort, dat die Paulus niet alleen in Éfeze, maar in bijna heel Asia veel mensen heeft weten om te praten door te zeggen: Goden die door mensenhanden gemaakt worden, zijn geen goden.Daardoor dreigt niet alleen het gevaar, dat ons bedrijf gaat verlopen, maar ook de tempel van de grote godin Artemis alle achting verliest en zij door heel Asia, ja door heel de wereld vereerd wordt, van haar grootheid wordt beroofd.” Toen zij dit hoorden, werden zij woedend en schreeuwden: “Groot is de Artemis van de Efeziërs!” Heel de stad kwam in beroering en ze stormden als één man naar het theater, waarbij ze de Macedoniërs Gajus en Aristarchus, Paulus’ reisgezellen, meesleurden. Toen Paulus zich naar de volksvergadering wilde begeven, lieten de leerlingen hem niet gaan. Ook enige Asiarchen die met hem bevriend waren, zonden hem een waarschuwing zich niet in het theater te wagen. Ondertussen verkeerde de vergadering in volslagen wanorde. Allen stonden door elkaar te schreeuwen, want de meesten wisten niet eens waarom ze bijeengekomen waren. Maar sommige Joden uit de menigte vertelden Alexander wat er gaande was en duwden hem naar voren. Alexander gaf met de hand een teken, dat hij voor het volk een pleidooi wilde houden. Maar toen ze merkten dat het een Jood was, steeg uit aller mond een kreet op en ze schreeuwden bijna twee uur lang: “Groot is de Artemis van de Efeziërs!” De stadsschrijver bracht het volk tot bedaren en zei toen: “Mannen van Éfeze, wie ter wereld weet niet dat de stad Éfeze de behoedster is van de tempel van de grote Artemis en van haar uit de hemel gevallen beeld? Omdat dit niet te bestrijden valt, moet ge u rustig houden en niets voorbarigs ondernemen. Ge hebt deze mannen hier gebracht, ofschoon ze geen tempelschenners zijn en evenmin onze godin gelasterd hebben. Als Demétrius en zijn vakgenoten dus een aanklacht tegen iemand hebben, welnu: er worden rechtzittingen gehouden en er zijn proconsuls; laten beide partijen daar hun aanklacht indienen. Gaat uw eis nog verder, dan zal daarover in de wettige volksvergadering worden beslist. Wij lopen toch al gevaar van oproer beschuldigd te worden wegens die oploop van vandaag, waarvoor geen enkele reden bestond en die wij niet kunnen verantwoorden.” Na deze woorden ontbond hij de volksvergadering.

 

 

0
Shares